Geschreven door Laure-Anne Viselé-Jonkman op 29 april 2022
Vandaag werd een enorm onderzoek over hondengedrag en hondenrassen in Science gepubliceerd. Ik heb het hieronder heel kort samengevat (zonder kritiek of analyse: puur de kernelementen samengevat).
Morrill et al – “Ancestry-inclusive dog genomics challenges popular breed stereotypes” Science • 29 Apr 2022 • Vol 376, Issue 6592
VRAAG
Hoe bepalend is ras in hondengedrag en kloppen de stereotypes over hondenrassen en hun gedrag?
METHODES
- De eigenaren van 18.000+ honden hebben een vragenlijst ingevuld (respectabele steekproef), en het ras van 2000+ van die honden werd ook genetisch getest.
- Ongeveer 50% van de honden waren raszuiver (de rest waren kruisingen).
- Ze hebben via gevalideerde vragenlijsten (lijsten die getest zijn voor statistische robuustheid) hondeneigenaren informatie gevraagd over het gedrag van hun hond.
- Door factor analyse – een statistische techniek waarmee antwoorden op de vragenlijst in kerngroepen samengevoegd kunnen worden – kon een lijst gedragsfactoren worden gehaald (bijv. sociabiliteit naar mensen).
- Daarna keken ze of die gedragsfactoren, bij bepaalde rassen, opvallend vaak (of juist opvallend minder vaak) terugkwamen.
RESULTATEN
Voor veel gedragsfactoren heerste er binnen rassen veel variatie: bijna evenveel als de variatie tussen rassen op die factoren. Sommige gedragsfactoren (een minderheid) kwamen wel iets vaker (of juist minder vaak) dan gemiddeld bij een bepaald ras terug. Waar die verschillen tussen rassen bestonden, bleven de meesten maar klein.
Hoe erfelijk een bepaalde gedragsfactor is, was kern in dit onderzoek. Sommige factoren, zoals Sociabiliteit naar mensen, bijvoorbeeld leken relatief hoog erfelijk te zijn, maar Reageren naar een onbekende stimulus bleek juist amper erfelijk te zijn.
Let op: Een 25% erfelijkheidsgraad voor Sociabiliteit naar mensen, in dit soort studies, betekent niet dat een hond van wie de ouders hier sterk op scoren 25% kans heeft om deze karaktertrek te ontwikkelen. Het gaat niet om een individuele hond, maar om de hele populatie (alle honden). Een 25% erfelijkheidsgraad betekent dat, binnen een bepaalde populatie, een bepaalde trek GEMIDDELD 25% door genetische factoren kan worden verklaard.
Andere gedragsfactoren met relatief hoge erfelijkheid waren:
- Speeltje na willen jagen
- Will-to-please (vrij vertaald van ‘biddability’)
- Niet nat willen worden
- Apporteren
- Uiteraard, voorstaan (bijv. bij pointers)
Gedragstrekken die werden getest:
- Rassen die het hoogst scoorden bij Sociabiliteit naar mensen waren, volgens de ene statistische test: Golden Retrievers, Westies en Labradors. Volgens een andere test scoorden Labradors, Goldens, Pitbulls en Husky’s het hoogst, maar de verschillen met de gemiddelde hond waren niet groot.
- Het enige ras dat een sterk verschil liet zien in de Opwinding gedragsfactor was de Pyrenese berghond (die hier laag op scoorde: dus niet makkelijk op te winden).
- ‘Will-to-please‘ (biddability)
- De hondenrassen die een predispositie voor will-to-please leken te hebben, waren Duitse herders, Labradors, Vizsla’s en Border Collies.
- Degenen die daar het laagst op scoorden waren Malamuten, Bassets, Beagles en Pyrenese berghonden.
- Op gebied van de reactie naar een plotse stimulus (met schrik of agressie) kwam er slechts één ras uit: de whippets (schrik).
- Sociaal zijn naar honden bleek niet sterk ras gerelateerd te zijn. Het kan voor de pitbull discussies interessant zijn om dit verder te onderzoeken.
- Engelse bulldogs (als ras) scoorden lager dan gemiddeld in betrokkenheid met de omgeving . Uit de vragenlijst bleken die bijzonder minder in interactie / op verkenning met de omgeving te gaan in vergelijking met het gemiddelde.
- De minst afhankelijke rassen bleken de whippets (dit verbaasde me), de Epagneul Bretons en de Shiba’s te zijn. De meest afhankelijk waren de Bernesennenhonden.
Wat had dan wel effect op gedrag? Leeftijd bleek hier belangrijk in te zijn. Seks en maat toonden, net zoals ras, weinig correlatie met gedrag.
Ze hebben ook banden proberen te leggen tussen:
- Aan de ene kant: officiële rasgroepen (bijv. sportrassen) en de karakterbeschrijvingen van rasverenigingen (van de American Kennel Club) en het origineel doel van het ras (bijv. jagen); en
- Aan de andere kant: gedragsfactoren uit de vragenlijst.
Hier vonden ze slechts heel zwakke correlaties tussen.
CONCLUSIE
Bepaalde gedragsfactoren kunnen absoluut (deels) erfelijk zijn, maar de meeste zijn zwak erfelijk. Een bepaald ras kan absoluut een verhoogde (of verlaagde) kans hebben op een bepaalde gedragsfactor, maar dit telde in dit onderzoek voor slechts weinig factoren en de verschillen waren meestal niet groot. Waar een verschil wel kon worden geobserveerd, was dat vaak op gedragstrekken waar het ras niet typisch voor bekend is.
Blijf dus niet te lang hangen bij de rol van de voorouders (bijv. jagen) van een ras om het gedrag van de ene hond uit dit ras te voorspellen. Neem vooral de karakterbeschrijvingen van rasverenigingen met een korreltje zand. Let ook op jouw eigen vooroordelen, gezien de stereotypen die wij over het gedrag van bepaalde rassen hebben weinig blijken te kloppen met de daadwerkelijke cijfers.
Kortom: het ras van een hond kan absoluut de kans van bepaald gedrag verhogen/verkleinen, maar vaak spelen omgevingsfactoren (binnen de gedragsfactoren die uit deze studie kwamen) een grotere rol, en sowieso zal niet iedere hond van een bepaald ras deze predispositie in zich hebben. Iedere hond is en blijft dus een individu.
Take-home: Train de hond die jij vóór jou hebt, en niet het gedrag dat je van zijn/haar ras verwacht.